A. Dit is mijn huis.

 

Je gaat kijken naar waar je woont. 

Wat zeggen gebruiksvoorwerpen in je huis over jezelf en je gezinsleden?

Je vergelijkt dat met hoe mensen vroeger woonden.

Je laat elkaar zien hoe jullie wonen.

Je onderzoekt gebruiksvoorwerpen en leert dat spullen je iets kunnen vertellen over de mensen die ze gebruiken.

 

Voor de les

Neem gebruiksvoorwerpen van thuis mee , zoals je eigen beker, speelgoed, toiletspullen, etc.


30 min. Voorwerpen beschrijven

De spullen die jullie hebben meegebracht worden op een tafel uitgestald.

Jullie kiezen en beschrijven in tweetallen met het werkblad 'Voorwerpen' het voorwerp (dat wat iemand anders heeft meegebracht):

kleur, maat, gewicht, gebruiksdoeleinden

(is het een goed ontwerp, dient het het doel), materiaal (kunststof, klei, ijzer).

Hoe zijn de spullen gemaakt (handmatig of machinaal),

Wanneer worden deze voorwerpen gebruikt (vrije tijd, spel, etenstijd, ‘s nachts)?

Wat vertellen de spullen over de gebruikers?

 

Enkele leerlingen vertellen over het voorwerp dat ze onderzochten.

 

werkblad Voorwerpen
PDF – 596,2 KB 192 downloads

20 min. Voorwerpen in de tijd plaatsen

Op het digibord komt de volgende tijdsbalk  te staan.

 

 

1. In welk tijdvak ben jij kind en in welk tijdvak waren je (groot)ouders kind?

 

 

Dat zijn de tijdvakken 9 (wereldoorlogen) en 10 (televisie en computer).

Waarom hebben de tijdvakken deze naam?

 

Print de Kaartjes 'Huisraad' uit.

Beantwoord de volgende vragen.

kaartjes-huisraad
PDF – 4,2 MB 187 downloads

 

2. Welke spullen gebruik je in huis?

    (Dat zullen niet precies dezelfde voorwerpen zijn maar het gaat hier om soortgelijke spullen in materiaal, techniek en comfort).

 

3. Gebruikten je (overgroot)ouders deze spullen ook?

    Waarom wel/niet?

    Zie je dat aan de vorm, het materiaal of aan de functie?

 

Je plakt de voorwerpen op de juiste plek op de tijdsbalk.

 

4. Bij onbekende voorwerpen raad je waarvoor en wanneer het gebruikt werd.

 

5. Welke voorwerpen gebruikten de mensen vroeger?

 


60 min. Eigen woning tekenen

Je schetst op  een 2D doorsnede van je eigen woning met de kamers, de meubels, de deuren en ramen.

Wat voor een soort woning is het? (flat, tussenwoning, vrijstaand huis, etc.).

Hoeveel kamers zijn er?

Wat voor spullen zijn er?

Wat hangt er aan de muur?

 

Daarna teken je dit op een groot vel A3-tekenpapier.

Het lijkt alsof de muur er aan de voorkant vanaf is gehaald (zoals bij een poppenhuis).

Wandversiering zoals schilderijen, foto’s en het behang teken je ook in de ruimtes.

Op gekleurd papier (gebruik meerdere kleuren) teken je met een dunne stift of potlood meubels en voorwerpen. Knip ze uit.

Meubels kun je gedeeltelijk over elkaar plakken (dat geeft diepte).

Gebruik eventueel het werkblad 'Maak je eigen woning' 

 


15 min. Kringgesprek

Bespreek de huizen. Wat zijn verschillen en overeenkomsten?

Hebben ze een lekkere hangbank/centrale verwarming/eigen slaapkamer?

Welke verschillen zijn er in type woning? (flat, vrijstaand, etc).

Hoe is het huis ingericht?

Hoe was het vroeger? Wat zijn de verschillen en overeenkomsten met nu?

Hadden ze toen verschillende (slaap)kamers, televisie, computers, vaatwasser, etc?

Als je in de tijd van je (groot)ouders zou opgroeien, wat zou je dan missen en wat is dan fijn

(bijv. minder verkeer en meer speelruimte)?

 


Je interviewt je (groot)ouders over de tijd waarin zij opgroeiden.

Wat is er voor je (groot)ouders allemaal veranderd?